De bestrijding van het Covid-19 virus noopte de regering tot verschillende maatregelen op allerlei vlakken. Deze maatregelen gingen niet aan het procesrecht voorbij.
Artikel 1, § 1 van het Koninklijk Besluit nr. 2 van 9 april 2020 bepaalt dat in afwijking van de wettelijke en reglementaire bepalingen en onverminderd de door de bevoegde overheid getroffen of te treffen regelingen, worden de verjaringstermijnen en de andere termijnen om een vordering in rechte in te stellen bij een burgerlijk gerecht die verstrijken vanaf de datum van de bekendmaking van dit besluit tot en met 3 mei 2020, einddatum die door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit kan worden aangepast, van rechtswege verlengd tot één maand na afloop van die in voorkomend geval verlengde periode.
In het Koninklijk Besluit van 28 april 2020 werd de einddatum van 3 mei reeds verlengd tot 17 mei 2020.
Uit dit artikel volgt dat de bepalingen uit het Koninklijk Besluit nr. 2 van 9 april 2020 tijdelijk afwijken van de heersende regelgeving.
Uit dit artikel volgt tevens dat termijnen om een vordering in rechte in te stellen die verstrijken vanaf de bekendmaking van dit besluit en tot en met 3 mei 2020, verlengd worden tot één maand na afloop van die periode. Het gaat dus niet om een schorsing van de termijn, wel om een verlenging ervan.
Artikel 1, § 2 van het Koninklijk Besluit nr. 2 van 9 april 2020 verwijst voor zijn toepassing naar de termijn uit artikel 1, § 1.
Hieruit volgt dat wanneer de beroepstermijn verstrijkt in de periode vanaf 9 april 2020 tot en met 17 mei 2020, deze van rechtswege verlengd wordt tot één maand na afloop van die periode.
Artikel 3 van het Koninklijk Besluit nr. 2 van 9 april 2020 bepaalt dat het in werking treedt de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Deze datum is 9 april 2020.
Artikel 1, § 2 in fine van het Koninklijk Besluit nr. 2 van 9 april 2020 bepaalt dat de artikelen 52, eerste lid, 53, 54 en 55 van het Gerechtelijk Wetboek toepasselijk zijn. De termijn houdende verlenging bedraagt één maand. Naar luid van artikel 54 Ger.W. wordt een in maanden of in jaren bepaalde termijn gerekend van de zoveelste tot de dag vóór de zoveelste. Op grond van artikel 52, eerste lid Ger.W. wordt de termijn gerekend van middernacht tot middernacht. Hij wordt gerekend vanaf de dag na die van de akte of van de gebeurtenis die hem doet ingaan en omvat alle dagen, ook zaterdag, zondag en wettelijke feestdagen.
De laatste dag van de periode is zondag 17 mei 2020. De verlenging neemt dus een aanvang op maandag 18 mei 2020. Deze datum is ‘de zoveelste’ in de zin van artikel 52, eerste lid Ger.W. Woensdag 17 juni is de dag ‘voor de zoveelste’ in de zin van artikel 52, eerste lid Ger.W.
Op grond van artikel 1051 Ger.W. bedraagt de gemeenrechtelijke termijn om hoger beroep in te stellen één maand. Bijzondere wetten kunnen een afwijking inhouden op deze regel. De wetgever beslist daar soms toe wanneer hij wil dat het geding zich op een snelle manier afwikkelt.
We illustreren aan de hand van een voorbeeld. Partij A laat een vonnis betekenen aan partij B op 20 maart 2020. Dat houdt in dat de beroepstermijn verstrijkt op 20 april 2020. Aangezien deze datum zich bevindt in de tijdspanne die loopt van 9 april 2020 tot en met 3 mei 2020, kunnen partijen tot uiterlijk 3 juni 2020 tijdig hoger beroep instellen. Men hoeft geen licentiediploma in de wiskunde te bezitten om vast te stellen dat de ene partij dus over een veel ruimere tijdspanne beschikt om hoger beroep aan te tekenen dan de andere partij.
Immers, zowel de beroepstermijn die verstrijkt op 9 april 2020 als de beroepstermijn die verstrijkt op 17 mei 2020 worden verlengd tot 17 juni 2020. De wetgever koos evenwel voor een eenvormige regeling.
S. MOSSELMANS schreef in dit verband: “De regeling zal in sommige gevallen allicht als genereus worden gepercipieerd, maar de crisissituatie maakt het niet mogelijk om voor elk van de talloze situaties en wettelijke bepaalde termijnen afzonderlijk de meest proportionele maatregel te distilleren.” [S. MOSSELMANS, “Procederen in coronamodus. Gemoedelijk schakelen naar een versnelling lager”, RW 2019-20, 1365.]
Deze eenvormige regeling heeft het voordeel van de rechtszekerheid. Nochtans merken we één bijzonderheid. Het is namelijk zo dat niet iedere beroepstermijn even lang duurt. Hoewel de beroepstermijn in burgerlijke zaken doorgaans één maand is vanaf de betekening of de kennisgeving bij gerechtsbrief al naargelang van het geval, schrijft de wet soms en veel kortere beroepstermijn voor.
De wetgever is van oordeel dat bepaalde geschillen snel beslecht moeten worden, zodat partijen in een veel kortere tijdspanne moeten beslissen of zij al dan niet hoger beroep wensen in te stellen.
We stipten zo-even aan dat de wet soms ook kortere beroepstermijnen voorschrijft.
Een dergelijke termijn vinden we bijvoorbeeld terug in het sociaal recht. Artikel 11, § 1 van de Wet Ontslagbescherming Personeelsafgevaardigden schrijft een kortere beroepstermijn voor wanneer het bepaalt dat tegen het eindvonnis van de arbeidsrechtbank met een verzoekschrift hoger beroep kan aangetekend worden binnen tien werkdagen vanaf de betekening.
Ook het insolventierecht kent dergelijke korte beroepstermijnen. Zo schrijft artikel XX.81 WER voor dat er tegen de homologatie van het reorganisatieplan hoger beroep kan worden ingesteld door de schuldenaar, indien de homologatie wordt geweigerd, en door de partijen die tijdens de procedure in het geding bij verzoekschrift zijn tussengekomen, indien de homologatie wordt toegekend. De beroepstermijn bedraagt vijftien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van het vonnis.
Op grond van artikel XX.108 WER bedraagt de termijn om hoger beroep aan te tekenen tegen een vonnis van faillietverklaring eveneens vijftien dagen te rekenen vanaf de dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Dit betekent dat wanneer het faillissement op 9 april 2020 bekendgemaakt wordt in het Belgisch Staatsblad, de gefailleerde op grond van artikel 2, § 1 van het Koninklijk Besluit nr. 2 van 9 april 2020 nog de tijd heeft tot 17 juni 2020 om tegen het vonnis houdende faillietverklaring hoger beroep in te stellen, terwijl hij in normale omstandigheden slechts beschikte over een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Hoewel de wetgever wil dat er snel zekerheid bestaat over de staat van faillissement en met het oog daarop (onder meer) een korte beroepstermijn instelde, blijkt dit normdoel in de huidige omstandigheden niet al te zwaar door te wegen. De wetgever hecht meer belang aan een eenvormige regeling voor alle beroepstermijnen, onafhankelijk van hun normale duur. Ubi lex non distinguit, non distinguimus.
Frédéric Dupon
Tom Toremans